Vereniging van vakgenoten. Tot aan de Franse tijd kende Venlo 22 gilden. Een van de eerste was het molenaars- en olieslagersgilde, dat al in 1429 door het stadsbestuur werd erkend. Ook de makelaardij, de wolwevers en de chirurgijns richtten gilden op. Evenals de schippers (1483), brouwers (1513), vleeshouwers (1517), timmerlieden en schrijnwerkers (1519), linnenwevers (1522), bontwerkers (1525), kramers (1536), snijders of kleermakers (1550), bakkers (1558), kunstenaars (1561), smeden (1561), schoenmakers (1568), zoutzieders (1583), huislieden of akkermannen (1595), karbinders (1608), huurvaarders (1618), zakkedragers (1638) en adelborsten (1723). Naast de gilden van handwerkslieden kende Venlo ook een schuttersgilde: dat van de Akkermannen, dat zich onder meer ten doel stelde de burgers te beschermen. Met name in de late middeleeuwen hadden de gilden veel macht. Tijdens de Franse bezetting, in 1796, werden alle gilden, als overblijfsel van een feodaal tijdperk, opgeheven. Hun bezittingen werden verbeurd verklaard. Zie: Akkermannen.